Op papier zag de tiende etappe van de Dakar Rally er helemaal niet zo moeilijk uit. Zo’n driekwart van de 373 kilometer lange proef van Salta naar Belén was zand. Dat moest wel te doen zijn, dacht ook Maik Willems. Viel dat even tegen. “Het was niet moeilijk in de zin van dat je ingewikkelde vogelnestjes moest maken, maar het blééf maar duren. Ik ben nog geen dag fysiek zo moe en door elkaar geschud geweest als vandaag.”
De tiende etappe was dus een kuitenbijtertje. Willems had voor de 373 kilometer zeven uur en twaalf minuten nodig. “Het was een ellenlange dag”, zegt hij in het bivak van Belén, waar de thermometer dik boven de 40 graden Celsius uit kwam. “Het bleef maar doorgaan, er kwam geen eind aan. Het schoot ook niet op. Het was een aaneenschakeling van korte duintjes, kamelengras, rio’s, feshfesh en andere zooi. Je kon – op een paar stukjes na – nauwelijks harder dan 30, 40 kilometer en voortdurend werd je tegen het dak van de auto gesmeten. Ik was het op een gegeven moment spuugzat. Maar ja, daar heb je niks aan. Je kunt moeilijk stoppen, want dan lig je eruit en dat is ook niet de bedoeling.”
Met de finish in zicht, was het venijn nóg niet afgelopen. “De laatste 5 kilometer kregen we nog een toetje in de vorm van allemaal stukken met water. In het donker. Het was van begin tot eind zo’n typische rotdag die er blijkbaar tussen moet zitten. Het was niet mooi, het was niet spectaculair, het was bikkelen en vooral volhouden. Ik ben blij dat ie erop zit.”
Met de 28ste tijd hadden Willems en zijn navigator Rob van Pelt het toch nog heel aardig gedaan. Lang niet alle 55 auto’s die waren vertrokken uit Salta haalden de finish. Willems schoof zodoende door naar plaats 27 in het klassement en verschafte zichzelf een mooie uitgangspositie voor de elfde etappe met daarin de gevreesde duinen van Fiambalá. “Maar dat is prima. Dat is iets om naar uit te kijken”, vindt Willems. “Fiambalá motiveert.”